LELIJK IS GEEN ARGUMENT

Geschreven door: Roel Veelders, voorzitter Wageningen Monumentaal

Problemen op sociaal en economisch terrein en technische gebreken aan woningen in naoorlogse woonwijken hebben gemeenten, woningbouwcorporaties en het ministerie van VROM de laatste jaren gedwongen om na denken over oplossingen die een goede toekomst garanderen voor deze gebieden.
Met het hierbij behorende Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (lSV) werden en worden gemeenten gestimuleerd tot het doen van herstructureringsingrepen in hun na-oorlogse wijken. Veel van deze woonwijken hebben of zullen een drastische transformatie ondergaan en het was of is nadrukkelijk de bedoeling om de cultuurhistorische waarden overeind te houden.
Voordat de RDMZ kon starten met het onderzoek naar de wederopbouw moest een duidelijk afgebakende begripsomschrijving geformuleerd worden. De RDMZ heeft gekozen voor een definitie waarin zowel het herstel van oorlogsschade, de uitbreidingswijken van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw als de ruilverkaveling in het landelijk gebied zijn opgenomen:
“Het erfgoed van de wederopbouw omvat de resultaten van (steden)bouwkunst en landinrich?ting uit de periode 1940-1965 en sluit daarmee aan op het jongere erfgoed uit de periode 1850-1940. De wederopbouw omvat zowel het feitelijke herstel van de oorlogsschade in de bestaande omgeving als het naoorlogs herstel van de algemene bouwproductie en de daar?mee gepaard gaande omvangrijke stads- en dorpsuitbreidingen (vroeg naoorlogse wijken), aanleg van haven- en industriegebieden, infrastructurele werken, herinrichting van het landelijk gebied en wederopbouw van boerderijen. Ook de interieur en de toegepaste kunst in en aan architectuur uit de periode 1940-1965 behoren tot het onderzoeksgebied.”
Vaak wordt de wederopbouw gezien als een grote grijze massa woningen en andere gebouwen. Er zou te veel van hetzelfde gebouwd zijn, met te goedkope materialen en zonder aandacht voor de vormgeving. De RDMZ heeft met name de afgelopen jaren onderzoek gedaan om een beeld te krijgen van het gebouwde erfgoed uit deze periode en uitzoeken wat daarvan van waarde is.
Eind 2000 verscheen in eerste instantie de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgegeven en verspreide brochure ‘De naoorlogse wijk in historisch perspectief’. De brochure werd samengesteld door de ministeries van VROM en OCenW samen. In deze brochure werd aandacht besteed aan het ontleden van een naoorlogse wijk in onderdelen als de groenstructuur, de infrastructuur, de woonbuurten en de gebouwen met bijzondere functies.
De problemen in de wijken en het ISV was niet de enige reden voor de RDMZ om zich bezig te houden met de wederopbouw. Er is meer. In de Monumentenwet is opgenomen dat gebouwen van 50 jaar of ouder in prin?cipe voor bescherming in aanmerking kunnen komen.
Alleen al het formuleren van een definitie van het begrip wederopbouw bleek geen makkelijke opgave. De term geeft al snel een beeld van het letterlijke herstel van oorlogsschade. Dan zou de RDMZ haar onderzoek hebben kunnen stoppen bij het jaar 1956 toen de Nederlandse regering de wederopbouw van Nederland officieel voor afgerond verklaarde. Vanaf 1945 tot 1965 zijn er echter om de woningnood (“volksvijandnummer 1”) te lenigen nog een kleine 2 miljoen woningen gebouwd. Deze bouwhausse zijn redelijkerwijs ook te beschouwen als een gevolg van de Tweede Wereldoorlog (inclusief de bouwstop van 1942).

Tijdens de vorige Cultuurnotaperiode (2001-2004) en de huidige wijst de RDMZ vooralsnog geen objecten aan uit de wederopbouwperiode tenzij een object van evident nationaal be!ang is en bovendien in zijn bestaan wordt bedreigd. Dit beschermingsbeleid is te lezen in de RDMZ info ‘Wet en Regelgeving’ nummer 10. De Staatssecretaris van OCenW is van mening dat wanneer er nog geen landelijk referentiekader is, het niet verantwoord is om al over te gaan tot selectie en bescherming. Wel is het voor gemeente mogelijk om met prangende vragen een beroep te doen op de reeds aanwezige kennis bij de RDMZ. Dit kan dan leiden tot een advisering van de RDMZ die los staat van het wettelijke kader. In Wageningen heeft dat bijvoorbeeld, mede op initiatief van Wageningen Monumentaal, plaats gevonden bij de sloop van het IVT aan de Mansholtlaan.
Overigens kunnen gemeenten zelf te allen tijde een object (tijdelijk) op de gemeentelijke monumentenlijstplaatsen. In de praktijk heeft dat al geleid tot een uitbreiding van de onderzoeksperiode naar 1970, ongeveer het einde van de grootschalige, aan de wederopbouw verwante, stadsplanning en het begin van de stadsplanning op basis van de kleinschalige stadsvernieuwingsgedachte.

Onderzoek
Om het landelijke referentiekader voor de wederopbouwperiode te verkrijgen is vanaf begin 2001 een meerjarig onderzoeksproject van start gegaan. De aanpak is anders dan die van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP/ erfgoed 1850-1940) dat gericht was op.een regionale benadering en een landelijk dekkende inventarisatie. Tijdens de wederopbouwperiode is er in verhouding tot de periode 1850-1940 veel meer vastgelegd in boeken, tijdschriften en archieven. Daarom is er in eerste instantie voor gekozen om de objecten per categorie (dus: kerken, scholen etc.) vanuit de literatuur, de tijdschriftenartikelen en de archieven te bestuderen. Door de onderzoekers is daaruit eerst een groslijst samengesteld. Daarna zullen een aantal objecten in het veld bezocht worden. De verzamelde gegevens worden opgeslagen in een database totdat aan het eind van de komende vier jaar een landelijk overzicht is ontstaan, dat kan dienen als referentiekader bij advies- en beschermingsaanvragen.
De RDMZ heeft verder het initiatief genomen om het Landelijk Wederopbouwoverleg te organiseren. Gemeenten (zoals bijvoorbeeld Rotterdam, Vlissingen, Groningen en Nijmegen) die tijdens of na de Tweede Wereldoorlog zijn herbouwd omdat er oorlogsschade was, komen elk kwartaal bijeen om te discussieren over de actuele beleidsproblemen. Zoals: “Hoe inventariseren we deze periode?” en “Welke vernieuwingsingrepen zijn toelaatbaar in een dergelijk gebied?” Het is daarbij nadrukkelijk niet de bedoeling dat de RDMZ de antwoorden geeft, maar dat er in gezamenlijkheid gezocht wordt naar een oplossing voor dergelijke problemen. Drie jaar geleden vond dit overleg plaats in Wageningen en Rhenen.

Algemene publiciteit
Eind 2002 is het boek ‘Toonbeelden van de Wederopbouw’ verschenen. In het verlengde van het eerder genoemde categorienonderzoek zijn de navolgende hoofdstukken te onderscheiden :

  • herstel van verwoeste steden en dorpen
  • nieuwe woonvormen en bestrijding van de woningnood
  • nieuwe woongebieden
  • verzorgingsstaat
  • verzuiling
  • herstel economie en bestedingen
  • herstel en groei van industrie en techniek
  • mobiliteit en infrastructuur
  • de transformatie van het platteland
  • cultuur, recreatie en vrije tijd

Het boek is rijk versierd met foto’s en illustraties, onder meer uit Wageningen.

Tegelijkertijd is begin 2003 de eerder genoemde rondreizende tentoonstelling gestart, met beeldmateriaal ook weer op basis van de genoemde categorienindeling. Iedere gemeente heeft in het voorkomende geval de mogelijkheid materiaal toe te voegen en de praktijk heeft geleerd dat iedere gemeente dat op zijn eigen wijze heeft gedaan. Ook de plaatselijk organisatie verschilt per gemeente. Soms organiseert de gemeente zelf, in een ander geval een plaatselijke historische vereniging zoals de vereniging Wageningen Monumentaal medio 2005 in Wageningen. In de maand juni 2005 was de tentoonstelling te zien in het gemeentehuis van Rhenen.